Leerlingen met een visuele of auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoornis.

Het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met een visuele of auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoornis. (PDF)

Type onderzoek en doel van het onderzoek
Deze thematische gevalsstudie is één van de deelonderzoeken binnen het evaluatieprogramma passend onderwijs, dat uitgevoerd wordt in opdracht van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). In deze deelstudie wordt onderzoek gedaan naar het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met visuele beperkingen en leerlingen met auditieve beperkingen en/of een taalontwikkelingsstoornis.

Kader/rationale
Met de invoering van passend onderwijs is het een en ander veranderd in de ondersteuning van leerlingen met beperkingen. De voormalige clusters 3 en 4 van het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn toegevoegd aan de samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs. Voor de ondersteuning van blinde of slechtziende leerlingen, dove of slechthorende leerlingen en leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (voorheen cluster 1 en 2) geldt een andere regeling. Zij maken in organisatorisch opzicht geen deel uit van de samenwerkingsverbanden. Het budget dat vóór de in-voering van passend onderwijs voor cluster 1 en 2 beschikbaar was in het kader van de regeling leerlinggebonden financiering is naar de instellingen in die voormalige clusters gegaan. Scholen in de samenwerkingsverbanden kunnen voor hun leerlingen een beroep doen op ondersteuning door genoemde instellingen. Commissies van Onderzoek die aan de instellingen zijn verbonden, bepalen of leerlingen die worden aangemeld toelaatbaar zijn tot een school voor speciaal onderwijs of in aanmerking komen voor een onderwijsarrangement in combinatie met een plek in het regulier onderwijs. Samenwerkingsverbanden hebben de opdracht te zorgen voor een dekkend aanbod aan voorzieningen voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Daarbij is het dus van belang dat ook voor leerlingen met een visuele of auditieve beperking of een taalontwikkelingsstoornis de ondersteuning goed is geregeld. Omdat de voormalige clusters 1 en 2 organisatorisch geen deel uitmaken van de samenwerkingsverbanden, moeten daarvoor specifieke vormen gevonden worden. In eerder uitgevoerd onderzoek is gekeken naar de gevolgen van passend onderwijs voor de positie van het SO/SBO en het VSO, waarbij de focus lag op de voormalige clusters 3 en 4. Tot op heden is er geen onderzoek uitgevoerd naar de ontwikkelingen als gevolg van de invoering van passend onderwijs op het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met visuele of auditieve beperkingen of een taalontwikkelingsstoornis. Dit onderzoek is daarom een belangrijke aanvulling op de andere activiteiten in het kader van de evaluatie van passend onderwijs.

Thema’s die in dit onderzoek aan bod komen

  • Ondersteuningsaanbod
  • Realisatie van dekkend aanbod
  • Visuele beperkingen, auditieve beperkingen en taalontwikkelingsstoornissen

Probleemstelling
Met de invoering van passend onderwijs zijn de scholen in de voormalige clusters 3 en 4 van het speciaal onderwijs en de ondersteuning aan leerlingen met ondersteuningsbehoeften op dat gebied toegevoegd aan de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs. Deze wijziging is niet doorgevoerd bij de instellingen voor leerlingen met een visuele beperking en voor leerlingen met een auditieve beperking en/of een taalontwikkelingsstoornis (hierna: de instellingen). Met passend onderwijs zijn samenwerkingsverbanden vrij geworden om de verwijzingsprocedures vorm te geven, wat betekent dat er op dat gebied verschillen tussen regio’s kunnen zijn. De instellingen gebruiken hun eigen landelijke systematiek voor de indicatiestelling. Scholen binnen de samenwerkingsverbanden zijn echter wel verantwoordelijk voor de zorgplicht bij leerlingen met genoemde problematiek, wat betekent dat beide partijen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Uit recent onderzoek blijkt onder meer dat men in scholen van de voormalige clusters 3 en 4 de indruk heeft meer zichtbaar te zijn geworden voor het hele onderwijsveld en dat er meer wordt samengewerkt met gemeenten en het samenwerkingsverband om een dekkend aanbod aan voorzieningen te realiseren. Tegelijkertijd vindt men in deze scholen ook dat de kennis en expertise vanuit het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs nog te weinig concreet wordt ingezet in het regulier onderwijs (De Boer & Van der Worp, 2016). Of, en in welke mate, sinds de invoering van passend onderwijs vergelijkbare ontwikkelingen te zien zijn bij de voormalige clusters 1 en 2, is onbekend.

Driekwart van de leerlingen met visuele beperkingen volgt onderwijs op een reguliere school. Het gaat om 0,2% van het totale aantal leerlingen. Het streven om zoveel mogelijk thuisnabij onderwijs mogelijk te maken, is volgens betrokkenen in cluster 1 al 20 jaar geleden ingezet. Ambulant onderwijskundig ondersteuners (aob’ers) zorgen voor ondersteuning. In verband met de kleine aantallen leerlingen participeert cluster 1 niet in de ondersteuningsstructuur van de samenwerkingsverbanden. Het merendeel van deze leerlingen volgt wel onderwijs op een reguliere school.

De doelgroep met een auditieve beperking of taalontwikkelingsstoornis omvat ongeveer 0,5 procent van de leerlingen in het regulier onderwijs. Hen kan een licht of medium onderwijsarrangement worden toegekend, op basis van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de ondersteuningsvraag van de reguliere school, of er wordt bepaald dat de leerling toelaatbaar is tot een school voor speciaal onderwijs. De genoemde onderwijsarrangementen zijn ontwikkeld vanwege de invoering van passend onderwijs.
Recent gaf de Inspectie van het Onderwijs (2016) aan dat leerlingen in de scholen voor leerlingen met een auditieve beperking of taalontwikkelingsstoornis profijt hebben van het intensieve taalonderwijs en van goed werkende therapieën. Daardoor – en door specifiek beleid van scholen – stromen zij relatief vaak terug van speciaal onderwijs naar speciaal basisonderwijs of regulier basisonderwijs, of maken zij de overstap naar regulier voortgezet onderwijs, meestal naar een van de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo. Over de kwaliteit van de ondersteuning is men in het alge-meen goed te spreken.

Zoals hierboven gesteld, gaat het merendeel van de leerlingen met een visuele of auditieve beperking naar het regulier onderwijs. Hen, en andere direct betrokkenen (zoals de leraar), wordt ondersteuning geboden vanuit de instellingen voor onderwijs aan leerlingen met visuele of auditieve beperkingen of een taalontwikkelingsstoornis. Tot de oogmerken van passend onderwijs behoort het streven naar positieve uitkomsten op zowel de leerprestaties, als de sociaal-emotionele ontwikkeling. Uit onderzoek naar de positie van dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs blijkt dat schoolprestaties van deze leerlingen een overwegend positief beeld laten zien, behalve bij woordenschat en begrijpend lezen (Hermans e.a, 2013; zie ook Ledoux e.a., 2015). Ook bij de sociale positie en het subjectieve welbevinden bleken er geen duidelijke verschillen tussen leerlingen met een auditieve beperking en hun horende klasgenoten. Het laatste resultaat wijkt af van resultaten van andere studies naar het welbevinden van leerlingen. Zo blijkt uit ander onderzoek in Nederland, bij 11- tot 14-jarigen, dat dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs minder worden geaccepteerd en minder populair zijn dan hun horende klasgenoten (Wolters e.a., 2012).
Naast uitkomsten bij leerprestaties en sociaal-emotioneel welbevinden is het van belang dat leerlingen, ouders, en leerkrachten tevreden zijn over de wijze waarop zij ondersteuning ontvangen in het regulier onderwijs. Of, en in welke mate, diverse partijen tevreden zijn over de ondersteuning die zij ontvangen vanuit de instellingen is tot nu toe onderbelicht gebleven in onderzoek naar passend onderwijs.

Onderzoeksvragen
In de hier voorgestelde thematische case studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal:
Wat zijn de gevolgen van passend onderwijs voor het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met een visuele of auditieve beperking en/of een taalontwikkelingsstoornis in het (regulier) primair en voortgezet onderwijs?

Om deze vraag te beantwoorden, worden de volgende deelvragen gesteld:

  1. In hoeverre heeft passend onderwijs geleid tot veranderingen in de ondersteuning van leerlingen met een visuele beperking, auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoornis op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs?
  2. Wat is de bijdrage van de instellingen voor ondersteuning van leerlingen met een visuele beperking, auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoornis aan het realiseren van een dekkend aanbod in de samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs en welke verbeterpunten zijn er op dit gebied?
  3. Hoe worden leerlingen met een visuele beperking, auditieve beperking en/of taalontwikkelingsstoornis ondersteund op scholen voor regulier onderwijs en in hoeverre heeft passend onderwijs geleid tot veranderingen daarin?
  4. Hoe worden leraren en andere teamleden op scholen voor regulier onderwijs die betrokken zijn bij het onderwijs aan bovengenoemde leerlingen ondersteund vanuit de instellingen en in hoeverre heeft passend onderwijs geleid tot veranderingen daarin?
  5. Wat is volgens betrokkenen (teamleden, begeleiders, leerlingen, ouders) de kwaliteit van de ondersteuning van bovengenoemde leerlingen en van de teamleden in het regulier onderwijs door genoemde instellingen, in hoeverre heeft passend onderwijs geleid tot ontwikkelingen hierin en welke verbeterpunten zijn er op dit gebied?

Aansluiting bij eerder onderzoek
Dit onderzoek is een onderdeel van het evaluatieprogramma passend onderwijs. In het hier voorgestelde onderzoek wordt actuele informatie over het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met een visuele of auditieve beperking en/of een taalontwikkelingsstoornis in kaart gebracht. Daarmee vormt het een aanvulling op de andere onderzoeksactiviteiten in het evaluatieprogramma.

Opzet
Uitgangspunt voor het onderzoek vormt het zogeheten ‘input-throughput-outputmodel’ (figuur 1). De input vormt de aanmelding en toelating. Throughput omvat het onderwijs aan en de ondersteuning van de leerlingen, evenals de beschikbare expertise, ondersteuning van de leraar en beschikbare faciliteiten. Dit alles moet leiden tot output in de vorm van adequate cognitieve resultaten, welbevinden van de leerling en tevredenheid bij de leerling en ouders. Het onderzoek kan niet over alle delen van het model gedetailleerde informatie opleveren, maar bij het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten vormt het model wel de basis.

Figuur 1 – Input-throughput-outputmodel voor de ondersteuning in het regulier onderwijs

Onderzoeksactiviteiten

  1. Vragenlijstonderzoek bij intern begeleiders / zorgcoördinatoren in het (v)so: Dit dient zicht te bieden op de ondersteuning van leerlingen in de (v)so-scholen en veranderingen daarin door passend onderwijs (vraag 1). Alle scholen voor leerlingen met een visuele beperking, auditieve beperking of taalontwikkelingsstoornis worden hiervoor benaderd.
  2. Om na te gaan of, en in welke zin, passend onderwijs gevolgen heeft voor het onderwijs aan en de ondersteuning van leerlingen met een visuele of auditieve beperking en/of een taalontwikkelingsstoornis, wordt er een vragenlijstonderzoek uitgevoerd bij ambulant begeleiders/aob’ers: Dit vragenlijstonderzoek dient zicht te bieden op de bijdrage aan het dekkend aanbod in de samenwerkingsverbanden (vraag 2), expertise die vanuit de instellingen beschikbaar is, de ondersteuning die wordt geboden aan leerlingen en aan teamleden in het regulier onderwijs, de mogelijkheden en beperkingen van het regulier onderwijs en verbeterpunten (vraag 3 t/m 5). Alle instellingen worden hiervoor benaderd.
  3. Om meer zicht te krijgen op het onderwijs en de ondersteuning op een reguliere school en de ervaringen van betrokkenen daarmee, worden casestudies uitgevoerd. Het doel hiervan is het in kaart brengen van de ondersteuning, factoren die daaraan bijdragen of een belemmering vormen, de tevredenheid van direct betrokkenen (leerlingen en ouders) en verbeter-punten bij een aantal concrete praktijkvoorbeelden (vraag 3 t/m 5). Doordat er grenzen zijn aan de omvang van de studie, wordt met de case studies niet beoogd een representatief beeld te schetsen. Het gaat vooral om verdieping bij de resultaten van de vragenlijstonderzoeken en om meer zicht op de vraag welke factoren ertoe doen, wat goed functioneert en waar verbetering mogelijk is. Er worden 20 leerlingen geselecteerd, op basis van een onder-scheid naar vijf typen beperkingen en het onderscheid naar basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Dit levert een matrix op zoals gepresenteerd in figuur 2. Selectie gebeurt na een oproep aan ouders van leerlingen op scholen voor regulier onderwijs. Per geselecteerde leerling worden gesprekken gevoerd met relevante actoren: leerling, leerkracht/mentor, ambulant begeleider en ouders (zie figuur 3). Deze worden zoveel mogelijk op school gevoerd, maar uit praktische overwegingen kan het nodig zijn een deel hiervan telefonisch of op andere wijze te voeren.

Figuur 2 – Selectie van leerlingen voor de case studies

Figuur 3 – Relevante actoren per case

Instrumenten
De onderzoeksinstrumenten zijn vragenlijsten en gespreksleidraden:

  • vragenlijst voor intern begeleiders/zorgcoördinatoren van de instellingen;
  • vragenlijst voor ambulant begeleiders/aob’ers van de instellingen;
  • gespreksleidraad voor gesprekken met leerlingen;
  • gespreksleidraad voor gesprekken met ouders;
  • gespreksleidraad voor gesprekken met ambulant begeleiders van de instellingen;
  • gespreksleidraad voor gesprekken met leerkrachten/mentoren van reguliere scholen.

Op relevante punten wordt in de vragenlijsten en gespreksleidraden onderscheid gemaakt tussen primair en voortgezet onderwijs, en tussen visuele problematiek, auditieve problematiek en een taalontwikkelingsstoornis. Indien de beperking van de leerling een gesprek met de onderzoeker onmogelijk maakt, wordt een andere oplossing gezocht (zoals schriftelijke afname of inzet van iemand die gebarentaal beheerst).

Analyse en rapportage
Op de kwantitatieve data worden beschrijvende analyses uitgevoerd, evenals analyses waarbij ver-schillen tussen primair en voortgezet onderwijs en tussen de ondersteuning bij verschillende typen beperkingen worden getoetst. De kwalitatieve data, afkomstig uit casestudies, zullen worden getranscribeerd en vervolgens worden geanalyseerd volgens de stappen beschreven door Bazeley (2013).
De resultaten van het onderzoek worden gerapporteerd in een onderzoeksrapport. Hierin worden aanbevelingen opgenomen voor het landelijke beleid, voor scholen (regulier en (v)so) en voor samenwerkingsverbanden. Het onderzoeksrapport wordt als pdf-bestand beschikbaar gemaakt via de website www.evaluatiepassendonderwijs.nl. Bovendien worden de resultaten gepresenteerd aan vertegenwoordigers van de instellingen voor onderwijs aan en ondersteuning van leerlingen met visuele beperkingen, auditieve beperkingen of een taalontwikkelingsstoornis. Daarnaast zal een publicatie in een vaktijdschrift en een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift worden verzorgd.

Contacten met het onderwijsveld
De onderzoekers hebben voorafgaand aan het schrijven van dit onderzoeksplan overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de instellingen voor onderwijs aan leerlingen met visuele beperkingen, auditieve beperkingen en/of een taalontwikkelingsstoornis. De instellingen hebben medewerking aan het onderzoek toegezegd en kunnen ondersteuning bieden bij het benaderen van potentiële deelnemers aan het onderzoek. De vertegenwoordigers van de instellingen vormen een klankbordgroep die de onderzoekers advies geeft over de uitvoering van het onderzoek en die de rapportage becommentarieert.

Planning
Voorbereiding dataverzameling: april-mei 2017
Dataverzameling kwantitatief: mei 2017
Dataverzameling kwalitatief: mei-juli 2017
Analyses: juni-augustus 2017
Rapportage: juli-september 2017
Opleveren conceptrapport: 29 september 2017
Opleveren definitief rapport: 1 december 2017

Literatuur
Bazeley, P. (2013). Qualitative data analysis: practical strategies. SAGE: Londen.
Boer, A. de, & Worp, L. van der (2016). De impact van passend onderwijs op het SO/SBO en het VSO. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek.
European Agency for Development in Special Needs Education (2011). Teacher education for inclu-sion: Key policy messages.
Hermans, D., Rijn, G. van, & Zant, S. (2013). Dove leerlingen in het reguliere onderwijs. Sint-Michielsgestel: Kentalis.
Inspectie van het Onderwijs (2016). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Ledoux, G., Langen, A. van, Regtvoort, A., Smeets, E., Roeleveld, J., & Paas, T. (2015). Onderwijsloop-banen, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. COOL Speciaal, tweede meting. Amsterdam / Nijmegen: Kohnstamm Insti-tuut / ITS.
Stinson, M, & Kluwin, T (2003). Educational consequences of alternative school placements. In: M. Marschark & P. Spencer (Eds), Oxford handbook of deaf studies, language, and education (pp. 52-63). New York: Oxford University Press.
Wolters, N., Knoors, H., Verhoeven, L., & Cillessen, T. (2012). Sociale participatie van dove jongeren op school. Onderzoek naar acceptatie en populariteit van dove en slechthorende leerlingen in de leeftijd van 11 tot 14 jaar. Nijmegen: Radboud Universiteit; Behavioural Science Institute.

Uitvoerende onderzoeksbureaus
KBA Nijmegen en Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Orthopedagogiek

Contactpersonen
Dr. Ed Smeets (KBA Nijmegen) en dr. Anke de Boer (RUG)