Mbo

Welk advies geven de onderzoekers aan mbo-bestuurders voor het vervolgtraject van Passend onderwijs? Wat zou de meest krachtige maatregel zijn die de ondersteuning van jongeren in het onderwijs zou verbeteren?

In het mbo is een verschuiving op gang gekomen van ondersteuning vanuit centrale voorzieningen naar meer ondersteuning vanuit de opleidingsteams. Onder de noemer ‘basisondersteuning’ krijgen de opleidingsteams nu meer dan voorheen (extra) ondersteuningstaken. Hiervoor hebben ze professionalisering en versterking nodig, vooral in de vorm van teamontwikkeling. Er zijn nog grote verschillen in de wijze waarop opleidingsteams omgaan met passend onderwijs en het bieden van basisondersteuning. Sommige pakken hun rol snel op, andere hebben er veel moeite mee. Deze ontwikkeling bepaalt in grote mate of het gaat lukken studenten binnen hun opleiding de extra ondersteuning te bieden die nodig is- en daarmee of passend onderwijs in het mbo slaagt of niet.

Zorgplicht in het mbo wat is dat nu precies?

Onder meer in de Wet Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is vastgelegd dat het mbo ook studenten met een extra ondersteuningsbehoefte gelijke kansen moet bieden op het volgen van een beroepsopleiding. Dat betekent ook het bieden van extra ondersteuning en aanpassingen die nodig zijn voor de student om de opleiding te kunnen volgen (tenzij sprake is van ‘onevenredige belasting’ voor de school).

In hoeverre speelt de bekostigingssystematiek MBO een rol bij de toelating?

De meeste ondersteuningsmiddelen die de mbo-instelling ontvangt, maken deel uit van de lumpsumbekostiging en staan los van het toelatingsbeleid of de toelatingspraktijk van de instelling. Wat we in het onderzoek wel hebben gezien, is dat docenten die de intake van nieuwe studenten doen in de praktijk soms spanning ervaren tussen het enerzijds bieden van maximale toegankelijkheid en anderzijds voorkomen van voortijdig schoolverlaten.

Volgen studenten met en zonder een beperking samen onderwijs? Wordt voldoende ondersteuning in de les gegeven?

In principe volgen studenten met en zonder beperking samen onderwijs. Er is geen vorm van speciaal onderwijs in het mbo. Studenten in het mbo die extra ondersteuning krijgen, zijn daarover meestal positief. Toch is er ook een keerzijde aan de ondersteuning. Deze wordt namelijk meestal nog buiten de klas aangeboden door iemand anders dan de eigen docent of mentor. Studenten ontvangen zelden extra individuele ondersteuning in de klas. Mbo-instellingen zijn zelf positief over de dekking van hun ondersteuningsaanbod, maar in de evaluatie worden daarbij drie kanttekeningen gemaakt: ook het mbo heeft te maken met studenten die vanwege complexe problematiek hun opleiding niet kunnen volgen en thuis zitten; er is sprake van witte vlekken in het ondersteuningsaanbod voor studenten in de beroepspraktijkvorming; er zijn nog problemen in de samenwerking met jeugdhulp en GGZ. Zie eindrapport, p.101-102.

Speelt het probleem van onvoldoende afbakening van de doelgroep ook in mbo?

Direct bij de start van passend onderwijs in het mbo ontstonden verschillen in definitie van de doelgroep. Ongeveer veertig procent van de instellingen kiest voor een smalle afbakening van passend onderwijs: een beperking tot de traditionele doelgroep van studenten met een handicap of chronische ziekte. Andere instellingen (ongeveer zestig procent) laten het onderscheid naar doelgroepen los. Zij kiezen voor een brede afbakening waarbij ook studenten met psychosociale problemen of multiproblematiek (zonder medische indicatie) worden ondersteund. Ze kijken primair naar de ondersteuningsbehoeften, niet naar de oorzaak daarvan. Zie eindrapport, p. 105.
De definitie van de doelgroep is aldus ook in het mbo aan de instellingen, er is geen landelijke omschrijving.

In hoeverre is de extra begeleiding van de onderwijsteams een pedagogische didactische en gericht op succesvol leren of is het hulpverlening? Verandert door de verschuiving naar de basisondersteuning ook de rol van verschillende medewerkers?

Het onderzoek laat zien dat instellingen de extra begeleiding door het opleidingsteam verschillend invullen.  Afhankelijk van de vorm ligt het accent soms meer op het pedagogisch-didactisch handelen en soms meer op specifieke extra ondersteuning (‘hulpverlening’). Meestal wordt de ontwikkeling van de basisondersteuning wel als een teamverantwoordelijkheid gezien. Zie eindrapport, p. 111-112.

Welke knelpunten komen uit het onderzoek naar voren als het gaat om Passend onderwijs en de beroepspraktijkvorming (stage)?

Bij de start van passend onderwijs was er nog weinig aandacht voor de ondersteuning tijdens de stage, als knelpunten worden veelal organisatorische beperkingen genoemd: onvoldoende capaciteit om studenten op hun stageplek te begeleiden of om werkbegeleiders in leerbedrijven te ondersteunen, onvoldoende bekendheid en deskundigheid bij werkbegeleiders, onvoldoende contact tussen school en leerbedrijf. Zie eindrapport, p. 110.

Kunt u nog een toelichting geven op de samenwerking van mbo met jeugdhulp en welke knelpunten daar spelen?

Bijna de helft van de mbo-instellingen is tevreden over de samenwerking met aanbieders van jeugdhulp. Een deel (41%) is ook tevreden over samenwerking met aanbieders in de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen. Een klein percentage zegt expliciet ontevreden te zijn. Ongeveer de helft van de zorgcoördinatoren in het mbo is tevreden over de samenwerking als het gaat om het gebruik maken van elkaars deskundigheid, de bereikbaarheid en korte lijnen. Op veel andere aspecten zijn de meesten niet of deels tevreden. Het vaakst zijn ze ontevreden over de wachtlijsten voor jeugdhulp. Ook de leeftijdsgrens daarvoor (18 jaar) komt als knelpunt naar voren. Zie eindrapport, p. 110.

Bevinden onder studenten die thuiszitten of voortijdig schoolverlaten jongeren met een ondersteuningsbehoefte? Zijn er speciale voorzieningen voor hen?

Uit een enquête onder opleidingsmanagers blijkt dat ongeveer zestig procent van de thuiszitters te maken heeft met zware en complexe problemen, zoals angstproblemen en -stoornissen, zware psychische problemen, gedragsproblemen of sociaal-emotionele problemen in combinatie met problemen in de thuissituatie. Ongeveer tien procent van de thuiszitters is door ziekte of lichamelijke problemen niet in staat een opleiding te volgen (zie eindrapport, p. 109). Er is geen zicht op of en welke ondersteuning zij krijgen.

Ik zou nog wel concreet willen weten wat er volgens intakers mis 'kan' gaan? Wat zijn de dingen die dan aangevoerd worden.

Uit interviews met intakers blijkt dat zij het soms moeilijk vinden een student te zien starten met de opleiding terwijl de intaker dat eigenlijk niet verstandig acht vanwege de ondersteuningsbehoefte waarmee de student te maken heeft. Daarbij worden twee soorten bezwaren het vaakst genoemd: veiligheid (omgaan met machines, gereedschappen, zowel op school als tijdens de stage) en de (geringe) kans op een stageplek en daarna op werk. Daarnaast zijn er soms zorgen over de mogelijkheden van het team om de benodigde ondersteuning te kunnen bieden of een aangepaste setting (bv. prikkelarme werkomgeving) te kunnen realiseren.

Heb je ook aan studenten/ouders gevraagd of 'wegadviseren' voorkomt? Bij welke studenten komt 'wegadviseren' voor? Is onderzocht of studenten, die na negatief advies toch starten, later een negatief bindend studieadvies krijgen (in het 1e jaar)?

De vraag over ‘wegadviseren’ is in dit onderzoek niet voorgelegd aan studenten of ouders.Dit thema krijgt een vervolg in een ander evaluatieonderzoek, namelijk dat van de wet Vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar intake en (negatief) advies en de relatie met het bindend studieadvies. Meer informatie daarover is te vinden op de website van NRO.